zaterdag 3 juli 2010

El fin del mundo

“El fin del mundo”, oftewel het einde van de wereld…!



Al vroeg staan we op om onze tocht te beginnen van Port Augusta richting Coober Pedy.


Een slordige 550 kilometer op de teller. Een lange weg door de woestijn van Het zuiden naar het noorden van Australië. De Stuart Highway heet deze weg. Vanuit Port Augusta naar Alice Springs is deze weg alleen al 1700 kilometers lang en tot aan Darwin telt deze weg ruim 2750 kilometer. Indrukwekkend maar ook erg eenzaam. We rijden kilometers achtereen en komen niets en niemand tegen. Tja dan voel je, je echt alleen op de wereld. Zo nu en dan komt er eens een tegenligger, meestal in de vorm van een Road Train. Een Truck met tot wel drie trailers er achter. Tot een meter of 53,5 lang. Dit zijn pas vrachtwagens. Hebben we in Nederland geen ruimte voor. En zo nu en dan ook nog eens een verdwaalde toerist in een busje of een Australiër met een vette 4 wiel drive met caravan of vouwwagen. Ja, hier in Oz weten ze wel wat offroad wagens zijn. We passeren wat kleine plaatsjes waar een tankstation en een paar huizen staan. Verders niets in zo’n klein gat. De weg gaat verder en in de verte zien we na een zes en een half uur kachelen een auto op een stellage met de naam Coober Pedy erop geschilderd. We zoeken onze camping op en zijn gelukkig op tijd. Na ons gaat het bord op de deur. De powered sites zijn verhuurd. Hebben wij effe mazzel.


We boeken hier voor twee nachten om op ons gemak wat van de omgeving te zien.






Coober Pedy dank zijn naam aan het Aboriginal voor “witte man in het gat”. En de witte man in het gat is natuurlijk de blanke die in de mijn aan het werk is. Want dat is wat deze streek zo bekent maakt. Er zijn in de hele omgeving talloze mijnen die tot op de dag van vandaag geëxploiteerd worden, om te graven naar Opaal stenen. Zeker hier omdat Coober Pedy alleen al voor 85% van de wereldwijde opaalhandel garant staat en ook wel de “Opaal Hoofdstad van de wereld” genoemd wordt.



Zo’n 150 miljoen jaar geleden was deze woestenij nog gewoon een oceaan. Door o.a. klimaat verandering verlaagde de watertafels zich ondergronds waarbij silica-oplossingen naar beneden zakten en zich in holtes, scheuren en spleten nestelde. Nu na miljoenen jaren zijn deze oplossingen “gestold” tot opaal.


Voorheen noemde men deze streek dan ook de “Stuart Range Opal Field, genoemd naar de eerste Europese ontdekker John McDouall Stuart (1858). Sinds 1920 is dit gebied weer vernoemd naar “Kupa pity”, de witte man in het gat.!









In januari 1915 zochten Jim Hutchison en zijn zoon William in dit gebied naar goud. Zonder succes. Na hun kamp verplaatst te hebben ging men op zoek naar drinkwater waar men bij toeval op het opaal stuitte. Het duurde echter niet lang voordat de O’Neill broeders naar dit gebied kwamen die hier bekent staan als de eerste opaal mijn pioniers. Nadat het treinspoor in 1917 tot aan hier was volbracht, kwamen ook de eerste arbeiders en soldaten van de eerste wereld oorlog hier naartoe om te werken in de mijnen. Zo ontstonden ook de eerste ondergrondse woningen, huiskamers uit de rotswanden gehouwen. Water en proviand moesten van ver gehaald worden. Geen makkelijk bestaan. In 1930 tot 1940 was er een bijna complete stop op de mijnbouw naar opaal, maar na de vondst van een hele grote opaal in 1946 kwam er opnieuw een stormloop van gravers naar de mijnen. Met in de jaren 60 een hoogte punt van migranten die hier hun geluk wilde zoeken.



Op dit moment een miljoenen industrie met de Chinezen als grootste afnemer van dit gesteente om het te verwerken in sierraden.


En hier in het stadje zijn negen van de tien winkels ook “juweliers” die opaal stenen, los of in juwelen verwerkt proberen te verkopen.



Wij brengen een bezoekje aan een ondergrondse kerk. De entree is gemaakt van wat rotssteen met een dakje erboven maar als je eenmaal binnen bent ziet het er allemaal veel mooier uit. Dit alles gehouwen uit de rotsen van zandsteen. Prachtig gezicht.






Na een wandeling door het stadje brengen we een bezoek aan “Old timers mine”. Een opaalmijn waar we een toer doorheen doen. We zien opalen die in de rotswand zitten. Ook het “gips”kristal wat zich glazig in de rotswand bevindt. Een heel gangen stelsel met hier en daar poppen die de “oude” manier van mijnbouw weergeven. Grappig om te zien en niet voor te stellen hoe dat er vroeger uitgezien moest hebben. Je moet zeker geen last van claustrofobie hebben. Halverwege de tour laat Dave ons zien hoe je een stuk grove opaal slijpt tot het een gaaf egaal oppervlak heeft waarbij de kleuren het mooist tot zijn recht komen. Allemaal een beetje vergelijkbaar met het slijpen van de “Greenstone” in Nieuw Zeeland.


De tour vervolgt en we zien hier ook een voorbeeld van de ondergrondse huizen. Slaapkamers maar ook woonkamers met keuken en badkamers. En dan te bedenken dat men tot op de dag van vandaag hier in zulke huizen woont. (op de foto’s zie je voorgevels en een klein dak erboven, maar de rest van het huis bevindt zich in de rotsen).


Het voordeel is dat het zowel zomers als s ’winters een aangename en constante temperatuur heeft. Na de binnentour gaan we buiten kijken bij de machines die tot op de dag van vandaag gebruikt worden voor de mijnbouw. Een tunnelgraaf machine. Deze slijpt tunnelgangen en ruimtes in de rotsen. En de puin rommel die daar vanaf komt wordt met hele grote stofzuigers naar het aardoppervlak gezogen. Dat is die foto van die vrachtwagen met de rare trommel achterop. Vroeger moest dit puin allemaal met de hand opgeschept worden. In grote vaten via de gangen naar boven gehaald en afgevoerd. Soms vulde men er oude onbruikbare gangen mee op. En als je dan op opaal stuitte moest dit met de hand worden uitgehakt. Hoe groter het stuk wat je er uithakt, des te kostbaarder het stuk. Nu nog steeds wordt het opaal met de hand uitgehakt om het niet te beschadigen. De machines doen het grove werk en de hand de rest.


Er wordt hier niet dieper dan 30 meter gegraven omdat er op die diepte een ijzerhoudende rotslaag ligt, die niet gemakkelijk te doordringen is. Mocht daar wel opaal onder liggen. Dan is het te kostbaar om daarbij te kunnen komen.






Na onze mijn toer nemen we nog een kijkje bij de buurvrouw. De “Comfort Inn” is een ondergronds hotel. Met meerdere kamers in een “oude” mijn. Een grote lounge ruimte en een restaurant. We nemen er een bakkie en kijken rond in de gangen en kamers van het hotel. Het is hier nu hoogseizoen tot aan september en bijna alle kamers zijn geboekt.



Na het ondergrondse gebeuren rijden we een stukje buiten dit gat. Om een kijkje te nemen bij het “Dingo Fence” Het dingo hek is 5320 kilometer lang en is er geplaatst tussen 1880 en 1885. Vanaf Jimbour on the Darling Downs (in de buurt van Dalby in Queensland) naar de Eyre Peninsula (op de Great Australiën Bight in de buurt van Streaky Bay). Het hek was er eerst geplaatst om de konijnen tegen te houden (het vroegere Rabbit Proof Fence), maar zonder succes. In 1914 was het gemoderniseerd om de Dingo’s en wilde honden weg te houden bij de schapenhouderijen in zuid Queensland en de “fertile” boerderijen in Zuid Australië.


Op zichzelf is het maar “gewoon” een hek, maar het heeft toch wel een hele grote historische waarde. Wie de film “The rabbit proof fence” gezien heeft weet er alles van.



We slaan het rode stof van onze kleren en gaan terug naar de camping. De laatste twee dagen voelen als een waas. Eigenlijk zo voorbij en niet wetende wat we eigenlijk gedaan en gezien hebben. Je voelt je erg eenzaam, alleen en in een niemandsland. Het is niet voor te stellen dat er hier mensen wonen en het ook nog leuk vinden om hier te zijn… Wij hebben het in ieder geval met eigen ogen mogen aanschouwen en mogen ruiken en proeven. Maar ik ben blij als we weer in de auto zitten en verder rijden….Waar naartoe……Allemaal woestijn.. Is er nog wel leven hier ???






Geen opmerkingen:

Een reactie posten